
Jurisprudentie
BD9799
Datum uitspraak2008-07-17
Datum gepubliceerd2008-08-11
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers400079 / KG ZA 08-1103 SR/MV
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-08-11
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers400079 / KG ZA 08-1103 SR/MV
Statusgepubliceerd
Indicatie
Vordering in kort geding om het UWV te dwingen akkoord te gaan met een minnelijke schuldsanering wordt toegewezen, omdat het UWV slechter af zou zijn indien eiser zou gaan vallen onder het regime van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen.
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht, voorzieningenrechter
zaaknummer / rolnummer: 400079 / KG ZA 08-1103 SR/MV
Vonnis in kort geding van 17 juli 2008
in de zaak van
[eiser]
wonende te [woonplaats],
eiser bij dagvaarding van 16 juni 2008,
procureur mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
advocaat mr. A.J. Begthel te Culemborg,
tegen
publiekrechtelijk lichaam
UITVOERINGSINSTITUUT WERKNEMERS VERZEKERINGEN,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
procureur mr. D.P. Kraak.
Partijen zullen hierna [eiser] en het UWV worden genoemd.
1. De procedure
Ter terechtzitting van 8 juli 2008 heeft [eiser] gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. Het UWV heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening. Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.
2. De feiten
2.1. [eiser] beschikt over vijf schulden bij een viertal schuldeisers ten bedrage van in totaal EUR 21.375,58. Een van de schuldeisers is het UWV. De schuld aan het UWV bedraagt EUR 7.378,09 en is ontstaan omdat het UWV ten onrechte aan [eiser] een voorschot WIA-uitkering heeft uitbetaald. In een brief van het UWV van 9 november 2007 is hierover het volgende opgenomen:
In onze brief van 11 mei 2007 hebben wij u laten weten dat u in de periode van 1 januari 2006 tot en met 1 september 2006 geen recht had op een WIA-uitkering.
Dat u ten onrechte een voorschot ontving, is niet uw fout.
(…)
2.2. In verband met zijn schulden heeft [eiser] contact gezocht met het Bureau Schuldregeling te Zeist. Dit bureau heeft in de maanden oktober en november 2007 namens [eiser] met de andere drie schuldeisers een akkoord gesloten inhoudende betaling van 5,97 % van hun totale vordering tegen finale kwijting.
2.3. Bij brief van 12 oktober 2007 van het Bureau Schuldregeling is het UWV verzocht eveneens akkoord te gaan met betaling door [eiser] van 5,97% van de vordering (EUR 440,19) tegen finale kwijting. In de brief is verder ter toelichting het volgende opgenomen:
De volgens de ReCoFa-methode berekende aflossingscapaciteit is negatief en bedraagt € - 43,28. Als bijlage treft u de berekeningswijze. Bureau Schuldregeling hanteert echter een minimale aflossingscapaciteit van 5% van de geldende bijstandsnorm; in dit geval is dat € 43,62.
(…)
Stadsbank Midden Nederland verstrekt in deze maximaal € 1.275,33 als netto saneringskrediet. Met dit krediet dient de volledige schuldenlast te worden afgekocht, wat voor uw vordering neerkomt op een afkooppercentage van 5,97%.
Omdat het UWV niet reageerde op de brief van 12 oktober 2007 heeft het Bureau Schuldregeling op 2 en 16 november 2007 nogmaals verzocht akkoord te gaan.
2.4. Bij brief van 14 maart 2008 van het UWV (ontvangen op 27 maart 2008) is het Bureau Schuldregeling medegedeeld dat het UWV niet akkoord gaat met het voorstel. In de brief is onder meer het volgende opgenomen:
Wij gaan niet akkoord met uw voorstel. Een van de voorwaarden voor een eenmalige afkoopsom is, dat het aangeboden bedrag ten minste 50% van de rest van de vordering is. Het bedrag dat u voorstelt, is 5,97% van de rest van de vordering.
De tweede voorwaarde is als betaling op andere wijze niet mogelijk is (b.v. aanwenden eigen vermogen).
De derde voorwaarde is dat er met de afkoop een hoger bedrag moet binnen komen dan dat wij op de gebruikelijke wijze zouden ontvangen.
(…)
2.5. Op 2 april 2008 is er telefonisch contact geweest tussen het Bureau Schuldregeling en het UWV, welk gesprek op 3 april 2008 schriftelijk is bevestigd door het Bureau Schuldregeling.
2.6. Bij brief van 23 april 2008 van de raadsman van [eiser] is het UWV nogmaals verzocht met het voorstel akkoord te gaan. Het UWV heeft hierop bij brief van 16 mei 2008 medegedeeld het standpunt zoals neergelegd in de brief van 14 maart 2008 te handhaven.
2.7. [eiser] heeft een verklaring in het geding gebracht van [betrokkene 1] (psychiater). In deze verklaring is onder meer opgenomen: (…) dat dhr. [eiser] lijdt aan een stoornis binnen het autisme spectrum, vroeger benoemd als Borderlinestoornis van de kindertijd, hetgeen gelijk staat aan de latere diagnose Multiple Complexe Ontwikkelingsstoornis (McDD).
Inmiddels wordt gesproken over het syndroom van Asperger, waarbij echter de affectregulatieproblematiek van de McDD nog steeds herkenbaar is. Sinds december 2004 is tevens sprake van een posttraumatische stressstoornis na een levensbedreigende longbloeding. Somatisch lijdt dhr. [eiser] aan een chronische pijnstoornis na pneumothorax. (…)
Eerder berichtte ik het UWV op 14 februari 2007. Toen schreef ik:
Duidelijk is dat bij dhr. [eiser] sprake is van een vanaf de vroege kindertijd bestaande pervasieve ontwikkelingsstoornis, inmiddels gecompliceerd door stresserende life-events met een zeer hoog angstniveau als gevolg. Voor dit laatste is de heer [eiser] met goed resultaat behandeld met behulp van EMDR (Eye Movement Desensitization and Reprocessing), naast psychofarmacotherapie. Tevens wordt hij inmiddels behandeld voor narcolepsie.
Door deze combinatie van stoornissen (waarbij de McDD een ‘life-long disease’ vormt) is op (zeer) lange termijn het verwerven van een inkomen uit betaalde arbeid onwaarschijnlijk.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert – kort gezegd – om het UWV te veroordelen om binnen acht dagen in te stemmen met het voorstel als neergelegd in de brief van het Bureau Schuldregeling van 12 oktober 2007, een en ander op straffe van dwangsommen en met veroordeling van het UWV in de kosten van dit geding.
3.2. [eiser] stelt hiertoe – samengevat weergegeven – dat hij lijdt aan het syndroom van Asperger en dat hij een gebrek aan inzicht heeft om op de juiste wijze met zijn financiën om te gaan. De vordering van het UWV is echter buiten de schuld van [eiser] ontstaan, hetgeen door het UWV is erkend in zijn brief van 9 november 2007 (zie 2.1.). Door zijn ziekte is [eiser] niet in staat om inkomen uit arbeid te verwerven. Dit blijkt onder meer uit een in het geding gebrachte verklaring van de psychiater van [eiser] .
De aangeboden regeling is het hoogst haalbare. De huidige aflossingscapaciteit van [eiser] is door het Bureau Schuldregeling berekend volgens de ReCoFa-methode. De uitkomst hiervan is negatief, te weten - EUR 43,28 (zie 2.3.). Het enige bedrag dat te verdelen valt, is het door de Stadsbank Midden Nederland verstrekte saneringskrediet van EUR 1.275,33. Indien geen minnelijk akkoord over de schulden kan worden afgesloten is het alternatief een aanvraag om te worden toegelaten tot de WSNP. Indien die aanvraag wordt toegewezen, zal het bedrag van EUR 1.275,33 geheel opgaan aan het salaris van de bewindvoerder en aan overige kosten. Het UWV krijgt dan helemaal niets. Verder krijgt het UWV in het voorstel van [eiser] het bedrag op korte termijn, terwijl crediteuren in het geval de WSNP van toepassing is drie tot vijf jaar op hun geld moeten wachten. De weigering van het UWV om met het voorstel in te stemmen is onrechtmatig, nu met het voorstel wordt voldaan aan de in de jurisprudentie ontwikkelde criteria.
3.3. Het UWV heeft – samengevat weergegeven – het verweer gevoerd dat het op grond van de Wet BMT verplicht is onverschuldigd betaalde uitkeringen terug te vorderen. In geval van dringende redenen kan van terugvordering worden afgezien en kan worden meegewerkt aan een minnelijke schuldsanering. De bestuursrechter heeft echter nog nimmer dringende redenen aangenomen zoals hiervoor bedoeld. Ook in het onderhavige geval doen zich geen dringende redenen voor. Het UWV handelt overeenkomstig imperatieve wetsbepalingen, zodat van een onrechtmatige daad geen sprake kan zijn. Ook de per 1 januari 2008 ingevoerde artikelen 278a en b van de Faillissementswet zetten de verplichting van het UWV tot terugvordering niet opzij.
Uit de onder 2.3. geciteerde brief blijkt dat [eiser] een aflossingscapaciteit heeft van EUR 43,62. Vanaf 20 augustus 2007 heeft hij dit bedrag kunnen reserveren. Dit is EUR 523,44 per jaar. Dit bedrag dient nog vermeerderd te worden met de netto jaarlijkse vakantietoeslag van EUR 560,30 waardoor de totale aflossingscapaciteit per jaar EUR 1.083,74 bedraagt. Bij toelating tot de WSNP zou over drie jaar een bedrag van ongeveer EUR 3.250,- in de boedel vallen.
4. De beoordeling
4.1. Bij de toewijzing van een vordering tot medewerking aan een buitengerechtelijk akkoord is terughoudendheid geboden. Het staat een schuldeiser in beginsel vrij een akkoord dat inhoudt dat hij slechts een deel van zijn vordering betaald krijgt te weigeren. Dit kan uitzondering lijden indien de uitoefening van deze bevoegdheid wordt misbruikt (artikel 3:13 BW) en de schuldeiser aldus naar redelijkheid aanvaarding van het aanbod niet had kunnen weigeren, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat hij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van de schuldenaar of van de overige schuldeisers die door die weigering worden geschaad.
4.2. Niet bestreden is dat het aanbod tot de schuldregeling door een professionele partij is opgesteld, dat het goed gedocumenteerd en financieel transparant is en dat [eiser] zich hierdoor een uiterste krachtsinspanning heeft getroost.
4.3. Allereerst zal bij de beoordeling van de vraag of het UWV in redelijkheid tot zijn weigering kon komen, moeten worden gekeken naar de inhoud van het akkoord en naar de specifieke feiten en omstandigheden die [eiser] onbetwist naar voren heeft gebracht. Aanvaarding van het akkoord zal tot gevolg hebben dat het UWV een betaling van EUR 440,19 tegemoet kan zien. Dit zal (in beginsel) moeten worden vergeleken met de situatie dat op [eiser] de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing wordt. In dit kader dient te worden uitgegaan van de berekening van het Bureau Schuldregeling dat de aflossingscapaciteit van [eiser] negatief is (te weten EUR - 43,28 per maand). Deze berekening is door het UWV niet bestreden. Gezien de negatieve aflossingscapaciteit valt er dan voor de schuldeisers van [eiser] niets te verdelen, waarbij nog van belang is dat [eiser] in de wettelijke schuldsaneringsregeling een bewindvoerderssalaris is verschuldigd dat – zoals hij onbetwist heeft aangevoerd – tenminste EUR 1.500,- zal bedragen. Er kan in dit geding niet worden uitgegaan van de berekening van het UWV omdat de aflossingscapaciteit van EUR 43,62 berust op een vrijwillig aanbod van [eiser] (gebaseerd op het aanbod van de Stadsbank Midden Nederland) waaraan hij in het kader van de wettelijke schuldsaneringsregeling niet kan worden gehouden.
4.4. Voorts is van belang dat het UWV één van de vier schuldeisers van [eiser] is, de overige schuldeiseres reeds hebben ingestemd met het aangeboden akkoord en dat de schuld aan het UWV ongeveer één/derde gedeelte van de totale schulden bedraagt. Aannemelijk is dan dat de rechtbank, indien een verzoek tot toelating tot de WSNP wordt gedaan, op grond van artikel 287a Fw het UWV alsnog zal bevelen akkoord te gaan met een regeling (die voor het UWV en de andere schuldeisers per saldo dan minder zal opleveren dan de thans aangeboden regeling). Verder is van belang dat het UWV de schuld van [eiser] zelf heeft doen ontstaan, althans dat [eiser] niet door zijn fout ten onrechte een uitkering heeft ontvangen, en dat het UWV vijf maanden heeft gewacht alvorens te reageren op het namens [eiser] gedane aanbod.
4.5. Het UWV heeft nog terecht aangevoerd dat een hoge waarde moet worden toegekend aan de waarborgen die een schuldeiser heeft in het kader van de Faillissementswet en de WSNP, maar dit verweer kan in de gegeven omstandigheden niet leiden tot afwijzing van de vordering. De waarborg die een bewindvoerder in het kader van de WSNP zou kunnen bieden, zou – naar het zich nu laat aanzien – zich slechts kunnen richten op het stimuleren van [eiser] een hoger inkomen te verwerven. Dit is echter gezien zijn aandoening niet aannemelijk, hetgeen wordt bevestigd in de verklaring van zijn psychiater (zie 2.7.). Uit deze verklaring blijken tevens specifieke feiten en omstandigheden met betrekking tot [eiser].
4.6. Nu de vooruitzichten voor het UWV als schuldeiser bij aanvaarding van het akkoord gunstiger zijn dan bij verwerping daarvan en gezien de belangen van [eiser] zoals deze kunnen worden opgemaakt uit de door hem naar voren gebrachte specifieke feiten en omstandigheden, alsmede gezien de belangen van de overige schuldeisers, kon het UWV naar redelijkheid niet tot weigering van instemming met de voorgestelde schuldregeling komen. Derhalve is hier sprake van een dringende reden als bedoeld in de Wet BMT waardoor het UWV kan afzien van haar terugvorderingsverplichting.
4.7. De slotsom is dat de vordering van [eiser] zal worden toegewezen. Aan de veroordeling zal geen dwangsom worden verbonden omdat het UWV ter zitting heeft toegezegd zich aan een veroordeling te zullen houden. Van een instituut als het UWV kan ook worden verwacht dat hij zich aan rechterlijke uitspraken houdt.
4.8. UWV zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding EUR 71,80
- betaald vastrecht 63,50
- in debet gesteld vast recht 190,50
- salaris procureur 816,00
Totaal EUR 1.141,80
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. veroordeelt het UWV om binnen acht dagen na betekening van dit vonnis in te stemmen met het voorstel tot een minnelijk akkoord van 12 oktober 2007, inhoudende een betaling door [eiser] aan het UWV van EUR 440,19 tegen finale kwijting van de schuld van [eiser] bij het UWV, en mee te werken aan de uitvoering van dit voorstel,
5.2. veroordeelt UWV in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op EUR 1.141,80, te voldoen aan de griffier door overmaking op rekeningnummer 19.23.25.728 ten name van MVJ Arrondissement Amsterdam, onder vermelding van “proceskostenveroordeling” en het zaak- en rolnummer,
5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Sj.A. Rullmann, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M. Veraart, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2008.?